Jong idealisme & verbeelding (inleiding ‘Verbeelding aan de macht’)

Come gather ’round people
Wherever you roam
And admit that the waters
Around you have grown
And accept it that soon
You’ll be drenched to the bone
If your time to you is worth savin’
Then you better starts swimmin’
or you’ll sink like a stone
For the times they are a-changin’
(Geschreven door Bob Dylan in 1963)

Het gezicht van verzet
Met de hashtag #whitewednesdays publiceren Iraanse vrouwen foto’s en video’s van zichzelf waarop ze een witte hoofddoek dragen of deels in het wit gekleed gaan. Het is een vorm van protest tegen het verplicht dragen van hijabs in Iran. Deze campagne op sociale media is het idee van Masih Alinejad, die inmiddels zo’n drie jaar filmpjes en foto’s van protesterende vrouwen op haar Instagram en de Facebookpagina My Stealthy Freedom (Mijn Stiekeme Vrijheid) plaatst.

Deze Iraanse vrouwen nemen een groot risico. Sinds de Islamitische Revolutie in 1979, waarbij ayatollah Khomeini aan de macht kwam, is het dragen van een hoofddoek namelijk verplicht, waarbij de Iraanse overheid de zwarte hijab het liefst ziet. Ook worden vrouwen geacht geen make-up te gebruiken en manteaux (overjassen) te dragen die over de knie heen vallen.

Hoewel in 1979 meer dan honderdduizend mensen de straat op gingen om te protesteren tegen deze door ayatollah Khomeini voortgebrachte wetgeving, werd het verzet door de jaren heen steeds minder zichtbaar. Toch is het nooit verdwenen en heeft het met Alinejad weer een gezicht gekregen. ‘Onze vrijheid is niet stiekem meer,’ schrijft ze. ‘Moedige vrouwen wachten niet tot de hoofddoekplicht afgeschaft wordt.’ Hoewel zij als drijvende kracht achter de campagne zelf in de Verenigde Staten woont, uit angst gearresteerd te worden in haar thuisland, krijgt de campagne steeds meer aandacht in Iran. Alinejad heeft op sociale media meer dan een miljoen volgers. Gaan de tijden veranderen?

Het protest van deze Iraanse vrouwen laat ons vermogen tot verbeelding zien. Zij stellen zich een Iran voor waarin de plicht om een hoofddoek te dragen niet meer geldt. Dat niet alleen; ze willen ook dezelfde rechten als mannen. Ze willen dat hun achterstandspositie verandert. Ze zien niet de wereld zoals die nu is, maar zoals die zou kunnen en moeten zijn. Het vermogen om tussen is en ought een verschil te zien, is volgens de Amerikaanse filosofe Susan Neiman de drijvende kracht achter iedere vorm van idealisme. De witte hijab is daar het symbool voor in Iran – als tegengestelde van de zwarte.

Zien we hier de verbeelding aan de macht? Brengen deze vrouwen idealen tot uitdrukking, die we nodig hebben om in de politiek of de samenleving besluiten te kunnen nemen? Helpt de verbeelding ons om goed samen te leven, of zit ze daarbij juist in de weg?

Verbeelding en macht

Ik herinner me nog goed dat ik als klein kind graag keek naar de serie Thunderbirds. De sciencefiction-supermarionationserie speelt zich af halverwege de 21ste eeuw. De familie Tracy leeft in deze serie op een eiland in de oceaan en de hele familie is lid van de organisatie International Rescue. Het reddingsteam, bestaand uit onder meer de vijf zonen van de miljonair en voormalig astronaut Jeff Tracy, komt overal ter wereld in actie bij rampen. Ze helpen met hun technologisch zeer geavanceerde machines. Ik kon me helemaal verliezen in deze wereld van de toekomst.

Toen een van mijn broers het eiland met de zes machines en speelgoed-poppen cadeau kreeg, konden we onze eigen wereld verbeelden. We bedachten allerlei rampen die opgelost moesten worden. Natuurrampen zoals instortende bergen waarbij mensen klem kwamen te zitten en conflicten tussen landen die om een oplossing vroegen. Het was een manier om een einde te maken aan vijanden die voortdurend weer opdoken. De verbeelding bracht ons niet alleen veel plezier, we zagen het beeld van een betere toekomst voor ons. Zien we diezelfde kracht van de verbeelding niet ook bij de Iraanse vrouwen?

Het is niet voor niets dat de verbeelding aan de basis ligt van een rijke filosofische traditie: van het idealisme en het utopische denken. Hoewel de utopische manier van denken misschien al zo oud is als de filosofie, werden het begrip en het literaire genre van de ‘utopie’ op de kaart gezet door Sir Thomas More. Zijn Utopia, uitgebracht in 1516, liet een nieuw ontdekt eiland zien ergens in de ‘Nieuwe Wereld’. More schetst hierin een samenleving die als perfect en harmonieus wordt omschreven. Het is, zo laat het woord zien, een plaats (in het Grieks: ‘topos’) die ‘goed’ is (eu-topos), maar feitelijk niet bestaat (ou-topos). Net als de vele utopische samenlevingen die na More verschenen, was het niet alleen een wereld waarin rampen, plagen, conflicten en onzekerheden verdwenen waren. Al deze boeken formuleerden ook duidelijk een kritiek op de samenlevingen waarin de schrijvers van deze utopieën zelf leefden. De verbeelding van een utopische samenleving zou ons kunnen helpen idealen te formuleren en te proberen deze te realiseren in een totaal nieuwe wereld.

Filosofen hebben een haat-liefdeverhouding met de verbeelding (de imaginatio of imagination). De filosoof René Descartes zag haar bijvoorbeeld meer als een obstakel dan als een hulp. Je overgeven aan verbeelding zou net zo dom zijn zijn als te verwachten dat je door middel van dromen een helderder beeld van de wereld zou kunnen krijgen. Verbeelding werd vaak beschouwd als iets wat ons wegleidt van de realiteit, en ons – aangedreven door de passies – vult met gevaarlijke hartstochten en irreële fantasieën. De filosoof David Hume stelde dat de verbeelding erg vluchtig is. Tegelijkertijd meende hij wel dat we dankzij haar pas werkelijk vrij kunnen zijn. Terwijl onze zintuigen ons laten zien wat er is, kan de verbeelding nog een stap verder gaan. Ze toont ons een wereld-van-misschien, van wat-als? Niets wat we ons kunnen verbeelden is onmogelijk. In het oud-Grieks werd voor verbeelding de term poièsis gebruikt, die verwijst naar ‘scheppingskracht’ en het creatieve vermogen van de mens (en de natuur).

Verbeelding lijkt hoe dan ook een bijzondere eigenschap van de mens te zijn. Volgens de hedendaagse Israëlische filosoof en schrijver Yuval Noah Harari is ze zelfs uniek aan de mens. Verbeelding is het geheim van onze sapiens-taal, omdat we met elkaar kunnen spreken over dingen die niet bestaan. We kunnen ons hierdoor collectief een andere wereld voorstellen dan de ‘feitelijke’ wereld waar we in leven, zoals ook de Iraanse vrouwen dat doen. Volgens Harari heeft mede hierdoor de homo sapiens de wereld definitief overgenomen.

Hoe verder?
Het vermogen van de mens om zich een wereld te verbeelden die er niet werkelijk is heeft hem misschien gebracht waar hij nu is. Harari lijkt gelijk te hebben dat homo sapiens vandaag de dag heerst over de wereld. Volgens de Nederlandse Denker des Vaderlands René ten Bos leven we inmiddels in het Antropoceen: de tijd waarin de mens zo sterk bepaalt wat er gebeurt dat dat, niet enkel voor de samenleving en de geschiedenis van de mens zelf, maar zelfs voor de natuur en de natuurhistorie ingrijpende gevolgen heeft.

Net als Harari is Ten Bos daar niet heel positief over: ‘Het antropoceen is het tijdperk van catastrofes,’ zegt hij, en er gaan er nog meer komen: overbevolking, ontbossing, milieuvervuiling, opwarming van de aarde, tekorten aan water, massale vluchtelingenstromen en last but not least: een massale uitsterving van natuurlijke soorten.

In zijn boek Homo Deus meent Harari, enigszins optimistisch of zelfs naïef, dat we voor deze catastrofes wel een oplossing zullen vinden. Wat hem betreft staan we voor een heel andere uitdaging: we kunnen door middel van van bijzonder geavanceerde technologie de wereld helemaal herscheppen. We willen haar volledig naar onze hand zetten met behulp van de wetenschap, zoals de utopist Francis Bacon in Het Nieuwe Atlantis al schetste. Een kleine groep mensen kan volgens Harari met behulp van kunstmatige intelligentie ‘voorbij de mens’ gaan en dat kan onvoorziene gevolgen hebben, niet in de laatste plaats voor de grote groep mensen die daardoor buitengesloten zal worden.

Hoewel Ten Bos en Harari deels van mening verschillen over de vraag welke catastrofen ons te wachten staan en welke oplossingen zich daar-voor aandienen, delen ze met elkaar de mening dat er één vraag is die we onszelf niet vaak genoeg kunnen stellen: hoe moeten we verder? Welke richting zien we onszelf als mens inslaan op de planeet die wij bewonen? Welke keuzes maken we?

Een groter wij
We kunnen ons misschien terugtrekken in de wereld die ons vertrouwd is en ons beperken tot het land of de stad waarin we wonen, binnen een cultuur of groep mensen (of bubble) waarin we ons veilig voelen. Overal in de wereld zien we deze tendens naar voren komen. Mensen leven steeds vaker in hun eigen bekende, vertrouwde wereld en zoeken steeds meer bevestiging van hun eigen wereldbeeld met uitsluiting van al het andere. Maar afgezien van de vraag of dit wenselijk is, ontkomen we niet aan het gegeven dat we vreemden zullen blijven tegenkomen. We leven in een wereld waarin de problemen die we op onze weg vinden steeds meer met elkaar verbonden zijn. Of het nu gaat om klimaatopwarming, ongelijkheid of (toegang tot) technologische ontwikkelingen: al deze uitdagingen kunnen we alleen in hun onderlinge relaties benaderen en samen aangaan.

Dit komt ook tot uitdrukking in de kersttoespraak van 2017 van de koning van het Koninkrijk der Nederlanden: ‘Het valt niet altijd mee om te blijven geloven in de gemeenschap die we samen vormen,’ zei hij bij die gelegenheid. ‘Helemaal niet in een land met zoveel verscheidenheid als het onze. Een land van vrije mensen waarin het antwoord op de vraag “wie ben ik?” nooit volledig samenvalt met het antwoord op de vraag “wie zijn wij?”.’

Wie zijn wij? Wat bedoelen we als we ‘wij’ zeggen? Wie hoort wel bij ‘ons’, en wie niet? Misschien heeft die vraag geen antwoord, net zoals catastrofes niet direct een oplossing hebben. Volgens onze Denker des Vaderlands schieten de politiek en het kapitalisme tekort. Zij zijn te veel gericht op de korte termijn, op het ‘managen’ van groeicijfers. We zijn allemaal probleemoplossers geworden die ijverig proberen de wereld zoals die nu is onder controle te houden. Dat zal ons alleen niet redden. Een dergelijke managersattitude volstaat niet om de toekomst tegemoet te treden. We moeten zoeken naar andere opties, naar alternatieven, naar nieuwe perspectieven. Kunnen de filosofie, het idealisme, het utopisch denken en de verbeelding hierbij van waarde zijn?

Verbeelding in onderwijs
‘De verbeelding aan de macht’ was de leus waarmee jongeren in 1968 de straat op gingen en daarmee de gevestigde orde tartten. En ook nu is het tijd voor een nieuwe manier van denken. Het onderwijs kan hierin een cruciale rol vervullen, maar vaak is het slechts een machine die jongeren vult met berekenbare en systeem-conforme competenties en capaciteiten en schiet het tekort in de vorming van vrije creatieve mensen die in staat zijn tot (filosofische) reflectie en, met behulp van de rijke verbeelding, het scheppen van nieuwe werelden. Robbert Dijkgraaf, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam en directeur van het Institute for Advanced Study in Princeton, zegt het volgende:

‘We willen dat iedereen mooi in het systeem past, maar misschien moet je helemaal niet wíllen dat iedereen in het systeem past. Je moet mensen niet in een buis gevangen houden, maar de mogelijkheid bieden om van bedding te veranderen. Het systeem moet de ontwikkeling van mensen volgen, en niet omgekeerd. Onze opvoeding en ons onderwijs trappen hard op de rem van de verbeelding. Voor veel mensen is onderwijs een plek waar leerlingen in een vierkantje worden geduwd, ook als ze een rondje zijn, omdat de maatschappij nu eenmaal vierkantjes nodig heeft. Toekomstige generaties zullen op deze tijd terugkijken in ongeloof over de manier waarop wij creativiteit en ontdekkingsdrang wisten te beteugelen.’

Als jongeren zich niet meer nieuwe werelden, andere idealen, alternatieve oplossingen kunnen verbeelden, hoe moeten we dan verder? Tot wat voeden we ze dan op? Zelf denk ik hierbij terug aan mijn jeugd. Het spelen met speelgoed van de Thunderbirds vroeg van mij dat ik mij een andere, onwerkelijke, maar mogelijke wereld ver- en inbeeldde. Die kon ik zelf scheppen, zoals dat bij veel fysiek speelgoed het geval is.

Jongeren van nu lijken door de algoritmen van de online wereld te worden geregeerd. Games mogen zich dan afspelen in een oneindige variëteit aan fantasiewerelden, van de speler zelf wordt daarbij weinig werkelijke scheppingskracht gevraagd. Net zoals sociale media misschien wel zorgen voor toegang tot meer informatie, maar de gebruikers, dankzij de algoritmen die aan de basis liggen van moderne technologieën, vooral bevestigen in de ideeën die ze al hadden. Bovendien lijken stilte, verveling, concentratie en een nog niet ingevulde tijd wezenlijke voorwaarden voor creativiteit te zijn – en juist die ontbreken veelal in het planmatige leven van jongeren. Het is tijd dat ons onderwijs in het algemeen, en het filosofie-onderwijs in het bijzonder, opnieuw een vrije ruimte biedt aan jongeren waarin de verbeelding tot bloei kan komen en op een waardevolle manier ingezet kan worden.

Jonge denkers
Deze verbeelding, zo heb ik laten zien, speelt ook in de filosofie zelf een doorslaggevende rol. Filosofen zoals René ten Bos, maar ook Joke Hermsen, Haemin Sunim en Marli Huijer leren ons om te vertragen, te leren omgaan met niet-weten en de vraag te stellen naar het geheel. Zij nodigen ons ertoe uit onszelf filo sofisch te onderzoeken en ons af te vragen: hoe nu verder? Het is een uitnodiging om zelf filosofisch te onderzoeken hoe we ons tot onszelf, anderen en de wereld om ons heen kunnen (en moeten) verhouden.

Dit was ook de aanleiding dat uitgeverij Lemniscaat, dagblad Trouw, Stichting Maand van de Filosofie en de Vereniging Filosofiedocenten in het Voortgezet Onderwijs met een nieuw initiatief zijn gekomen: De Jonge Denkers. Filosofieleerlingen uit de bovenbouw van het voortgezet onder-wijs konden in het najaar van 2017 meedoen aan een schrijf- en voordrachtwedstrijd, waarvan het thema hetzelfde was als dat van de Maand van de Filosofie, april 2018: ‘Idealisme. Verbeelding aan de macht.’

Spreekt de leus van 1968, ‘De verbeelding aan de macht’, jongeren van nu nog steeds aan? Voor welke idealen zijn zij bereid de straat op te gaan? Of moeten we stoppen met het najagen van idealen en het verbeelden van nieuwe ‘perfecte’ werelden? Met die vragen hebben we filosofieleerlingen uit heel Nederland geconfronteerd en hen uitgedaagd tot het schrijven van een column daarover.

De tientallen inzendingen die binnenkwamen, werden beoordeeld door een vakjury, bestaande uit Nienke van Dijk (Vereniging van Filosofie-docenten in het Voortgezet Onderwijs – vfvo), Floor Rombout (vfvo), Joeri Pacolet (Docent Filosofie), Annette van der Elst (filosoof), Wouter Kusters (Uitgeverij Lemniscaat), Eveline Groot (Stichting Maand van de Filosofie) en mezelf (vfvo). De veertien leerlingen met de krachtigste columns werden geselecteerd voor deze bundel. Op de avond van de Jonge Denkers werden zeven leerlingen op basis van hun presentatie uitgekozen om de eretitel ‘Jonge Denker des Vaderlands’ te dragen, in navolging van de eretitel Denker des Vaderlands. Zij zullen in landelijke media en het publieke domein hun stem laten horen. De bundel die u nu in handen heeft [tenzij u deze inleiding online op mijn site leest] vormt de filosofische bijdrage van alle veertien aan het debat over actuele kwesties die nu spelen.

Tijden veranderen
En hoewel de Jonge Denkers onderling sterk verschillen in hun precieze
opvattingen over de huidige wereld en over idealisme en verbeelding, voelen ze zich allemaal verbonden door de vraag naar waar het in de toekomst heen gaat. Hoe kunnen we werken aan een wereld die ook op de lange duur nog leefbaar blijft? In al hun antwoorden klinkt door dat we hierover in gesprek moeten blijven. De wereld hoeft niet te zijn zoals die nu is – we kunnen die zelf veranderen. Als we de wereld willen veranderen, dan zijn er keuzes nodig en moeten er alternatieven worden ontworpen. We zijn misschien bang voor het onbekende, maar er valt wel wat te kiezen. Is het misschien tijd, vijftig jaar na dato – om de barricades weer op te gaan voor een ‘groter wij’?

We leven in een wereld waarin we sociaal, cultureel, politiek en economisch steeds meer verweven raken met elkaar. Weinig vraagstukken zijn nog nationaal, regionaal of lokaal van aard. En als we kiezen voor een ‘groter wij’, kan dat zich niet beperken tot onze eigen stad, land of zelfs continent. Het overstijgt de geografie, gaat verder dan religie en geslacht en reikt over de generaties en misschien zelfs over de mens heen zoals we die nu kennen: de mens als oppermachtige heerser, die in het tijdperk van het Antropoceen de hele aarde aan zich onderworpen meent te hebben.

Ruim tweehonderd jaar geleden, in de tijd van het opkomende nationalisme, werd dat verlangen al uitgedrukt in een gedicht van Schiller dat door Beethoven op muziek werd gezet. Die hymne, die sinds 1985 ook het volkslied van de Europese Unie is, reikte over de grenzen van landen en volkeren heen naar een groter ‘wij’. Die droom is nog nog altijd spring-levend. Times, they are a-changin’. Ooit, ergens, over the rainbow, jenseits, zal waar worden wat Schiller al dichtte: ‘Alle Menschen werden Brüder’ – inclusief de zusters uit Iran en wat de heilige Franciscus ooit noemde in zijn zonnelied: ‘broeder wind en zuster water, broeder vuur en zuster aarde’.

[Deze inleiding is namens de VFVO geschreven voor de bundel ‘Verbeelding aan de macht’, door De Jonge Denkers, uitgegeven door Lemniscaat, april 2018. Verwijzingen naar bronnen van werk / citaten die hierboven genoemd zijn heb ik online achterwege gelaten voor de leesbaarheid, maar zijn te vinden in de bundel]. 

Geef een antwoord